los -gaan

Na een ongehoorde aanloop

over uiterwaarden

weidenwijd binnenwaaien

in ingedommelde populierenstroken.

Bulderkoren in hun toppen.

Regenbuien-voorbode?


Slordig donkerrode peppelkatten

dagelijks anders schikken.

Blozende slingers in sappig groene

net blootgeharkte wijkplantsoenen.

Ze aan luxe autoruitenwissers

en uitdagende antennes hangen.


Met de buizerd speleklieren

tot hij zich geeft aan de thermiek

uittoornt boven 't zonderling publiek

dat in kouwe kakke zilvervissen

aan stalen singels luchtruim kiest.


Maar bij het in één ademtocht

paardebloempluis uitblazen

kom ik bij de voorlaatste

zaad al luchttekort.


Me in wind verplaatsen.

Niet enkel mondjesmaat

het lijf verlaten.


In wind los  gaan

gedachtenstrikken uit.

Buiten me  zelf.

Ontspannen lucht.


Gaan liggen met een zucht.


>

<